Filip de Pilleceyn
Filip
De Pillecyn is geboren in Hamme op 25 maart 1891 en gestorven in Gent op 7
augustus 1962.
Na zijn Humaniorastudie aan et klein seminarie te
Sint-Niklaas ging hij naar Leuven, waar hij in 1926 promoveerde tot doctor in
de Germaanse filologie met een studie over Hugo Verriest. Hij was
atheneum leraar te Malmedy van 1926 tot 1933 en te Mechelen van 1933 tot
1941. Te Leuven was hij secretaris van
Met Tijd en Vlijt en hij schreef er zijn eerste letterkundige proeven. In 1914
week hij uit naar Nederland, waar hij bij het Office Belge een betrekking had
tot hij in 1915 soldaat moest worden. Het volgend jaar kwam hij aan het front,
waar hij –tot opvolger van de Ruwaard Achiel de Beuckelaere aangewezen – een
belangrijke rol speelde in de Frontbeweging en nauw betrokken was bij alle
beslissingen die door die organisatie getroffen werden. Tijdens de Oorlog
schreef hij gedichten uit Onder den Hiel
(1920), die in samenwerking met Jozef Simons uitgegeven werden, en novelle De
Rit (1927).
Na
de demobilisatie in 1919 werd hij redactiesecretaris bij het pas opgerichte
dagblad De Standaard, dat hem al voor de Oorlog als redacteur had aangeworven.
Intussen was hij actief bij de oprichting van studenten –en
oud-strijdersbonden, bij de organisatie van de IJzerbedevaarten, schreef
met scherpe pen Het Proces van de Veiligheidsdienst en biografieën van de
IJzerfront-symbolen Joe English en Renaat de Rudder. Hij was een
der eersten die namens de studentenbeweging en als oud-strijder de hand reikte
aan de activisten en campagne begon te voeren voor amnestie.
Als redacteur van De Standaard stond hij een Vlaamse
politiek voor die hem in meningsverschil bracht met de minimalistische lijn van
Frans van Cauwelaert, zodat hij in 1922 de krant verliet. Hij werd toen
hoofdredacteur van het Christelijk-sociale dagblad De Tijd, wat hij bleef tot 1926. In dezelfde jaren gaf hij met Alfons
Martens, Paul Kenis, Johan de Maegt, Raymond Herreman en Karel Leroux het
satirisch weekblad Pallieter uit van 1922 tot 1927 waarin de radicale
Vlaamsgezinden werden gesteund.
De Pillecyn wijdde ook levensbeschrijvingen aan Pieter Fardé
(1926), Pastor Denys (1927), Monseigneur Bermijn (1925) en Pater De Deken , in
samenwerking met A. Malcorps (1929). De laatste jaren voor de Tweede
Wereldoorlog waren een hoogtepunt in zijn literaire loopbaan. Hij werd
redacteur van Volk (1936-1941 en publiceerde achtereenvolgens de romans en
verhalen: Blauwbaard (1931), Hans van Malmédy (1935), Monsieur Hawarden (1935,
verfilmd in 1968), De Aanwezigheid (1937), Schaduwen (1937) en De Soldaat Johan
(1939), in 1942 bekroond met de prijs van de Vlaamse Provinciën. Zijn boek
Stijn Streuvels en zijn Werk dateert uit 1932.
Tijdens
de Tweede Wereldoorlog werd De Pillecyn lid van de Nederlandse Cultuurraad
(1940 tot 1944)en directeur van het middelbaar onderwijs (1941 tot 1944), wat
tot gevolg had dat hij in 1947 wegens culturele collaboratie tot 10 jaar
gevangenisstraf veroordeeld werd. Twee jaar later werd hij vrijgelaten, in zijn
cel schreef hij de Boerenkrijgroman Jan Tervaert (1947) en zijn meesterstuk, de
sociale roman, Mensen achter den Dijk (1949). Daarna ging zijn creatieve
bedrijvigheid een andere richting uit. Zijn laatste novellen Rochus (1961), het
boek van de Man Job (1956), Elizabeth (1961) en de roman De Veerman en de
Jonkvrouw (1950),
In 1950 verscheen bij uitgeverij 'Luctor' in Antwerpen het boek: 'Hoe de zwarten in de hemel kwamen'. Het boek was geschreven door 'Filip den Duvel' en werd geïllustreerd door 'Kris van den Langenberg'. Dit waren de schuilnamen van respectievelijk Filip De Pillecyn en zijn broer Remy.
Filip en Remy De Pillecyn werden beiden in 1944 door het Belgische gerecht opgepakt en opgesloten in verschillende hechteniskampen en gevangenissen op beschuldiging van actieve collaboratie. De teksten van het boek 'Hoe de zwarten in de hemel kwamen' werd voor het grootste deel door Filip de Pillecyn geschreven tijdens zijn opsluiting in het hechteniskamp van Lokeren. De teksten werden uit het kamp naar buiten gesmokkeld en werden door Remy De pillecyn , die een goed kunstschilder was, geïllustreerd. Later wanneer Filip De Pillecyn in 1949 werd vrijgelaten uit de gevangenis van Sint Gillis werd het boek in 1950 uitgegeven. Dit was in een periode dat de repressie nog in al zijn hevigheid woede zodat de schuilnamen werden behouden. Pas vele jaren later is het werk toegeschreven aan de beide broers De Pillecyn. Het boek is de dag van vandaag nog steeds niet gemakkelijk te vinden en zeer gegeerd bij vele bibliofielen,
Vaandrig Antoon
Serjacobs (1951) en Aanvaard het Leven (1956), het laatstgenoemde over de moeilijke
aanpassing van een teruggekeerde Oostfrontstrijder bij de nieuwe
levensomstandigheden in ons land, zijn ingegeven door een romantische drang
naar bevrijding uit de harde en alledaagse werkelijkheid.
Het Vlaams Nationaal Jeugdverbond (V.N.J.) in Oostakker en daarna in Hamme hebben Filip de Pillecyn gebruikt als hun schaarfiguur voor de blauwvoetvendels. In verschillende Vlaamse gemeenten heeft hij straten gekregen die naar hem vernoemd zijn en in Hamme (zijn geboortedorp) staat een borstbeeld ter ere van hem.
Geschreven door:
Rolf Waegeman
Geraadpleegde werken:
- J. Florquin, Ten Huize van….
- A. Van Wilderode, Filip De Pillecyn
- Encyclopedie van de Vlaamse Beweging