Bij vragen neem zeker contact!

Hendrik Borginon

Hendrik Borginon is geboren te Pamel op 2 november 1890 en gestorven te Brussel op 2 januari 1985. Hendrik stamt uit een katholieke Brabantse burgerfamilie. Via zijn echtgenote is hij verwant met de familie Lindemans. Zijn oom was Gustaaf Borginon.

Hendrik Borginon volgde humaniora in het klein seminarie te Mechelen en promoveerde in 1919 tot dokter in de rechten en licentiaat in de wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit te Leuven. Hij onderging daar, zoals de meeste jonge studenten van zijn generatie, sterk de invloed van Frans van Cauwelaert, een streekgenoot, die hij goed kende. Zijn militaire dienst volbracht hij in de Compagnie Universitaire. Aan het eind van zijn studie werd hij, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, als soldaat opgeroepen. Hij maakten de gevechten te Namen mee en belandde daarna, via Rouen en Le Havre, in de vesting Antwerpen en aan het IJzerfront. Begin november 1914 werd hij wegens ziekte naar Kales overgebracht, waar men hem voor de militaire dienst ongeschikt verklaarde. Tot augustus 1916 verbleef hij achtereenvolgens in Londen en aan de universiteit van Cambridge en Oxford, waar hij colleges in verschillende vakken volgde. Toen mocht hij op eigen verzoek terugkeren naar het IJzerfront, waar hij weldra een belangrijke rol ging spelen in de leiding van de geheime Frontbeweging.

Kaft met knipsels over Hendrik Borginon (Uit het Archief van Jan de Beule)
Kaft met knipsels over Hendrik Borginon (Uit het Archief van Jan de Beule)

Na de oorlog hiep hij het Vlaemsche front (de Frontpartij) oprichten. Als haar vertegenwoordiger zetelde hij van 1919 tot 1921 in de Kamer. Ondertussen promoveerde hij, in 1919 , aan de Leuvense Universiteit tot dokter in de rechten en vestigde zich in dat jaar als advocaat in Brussel, waar hij sindsdien altijd heeft gewoond. Na 1921 verdween hij voor enige jaren uit het parlement. In 1932 werd hij opnieuw tot Vlaams nationalistisch volksvertegenwoordiger verkozen, wat hij bleef tot 1939. Van 1932 tot 1938 was hij fractievoorzitter van de Kamer. Ondertussen (1933) was hij lid geworden van de pas opgerichte Vlaams Nationaal Verbond (V.N.V.). in 1939 weigerde hij zich kandidaat te stellen voor de Kamer , maar werd tenslotte gecoöpteerd senator. In mei 1940 zou Borginon, op verzoek van de minister van openbaar onderwijs Soudain, de Belgische regering naar Frankrijk volgen, ten einde daar zo nodig voor kinderen van de Belgische oorlogsvluchtelingen onderwijs te organiseren. Die opdracht werd verijdeld door de oprukkende Duitse troepen die de weg naar Frankrijk afsloten. Terug in België, kreeg hij van secretarissen-generaal en van het Rode Kruis de opdracht in Frankrijk op zoek te gaan naar weggevoerden. Hij vertrok op 21 juli 1940 en kwam in Vichy in contact met de Belgische regering, waarvan verscheidene minister zijn opdracht steunden. In Le Vernet d'Ariège kon hij de aldaar in een kamp gevangengezette weggevoerde Vlaamsgezinden, Rexisten en communisten vrij krijgen en naar België laten terugbrengen. In oktober 1941 werd hij door de secretaris-generaal voor Binnenlandse zaken, Gerard Romsée, benoemd tot commissaris voor de grote agglomeraties. De eenmaking van de stedelijke centra Antwerpen, Gent, Luik, Charleroi, Brugge en tenslotte Brussel, waarvan voor de Oorlog de noodzakelijkheid reeds werd gevoeld, was zijn werk. Dit bracht hem na de oorlog voor het Krijgshof in Brussel, dat hem op 10 februari op beschuldiging van -de getrouwheid van de burgers jegens de Koning en de Staat in oorlogstijd aan het wankelen te hebben gebracht en met kwaad opzet 's vijands plannen en politiek in de hand te hebben gewerkt- veroordeelde tot 20 jaar buitengewone hechtenis en 10 miljoen Belgische Frank schadevergoeding. Op 4 augustus 1949 werd hij in vrijheid gesteld en enkele jaren later gerehabiliteerd. Daarna werd hij opgenomen in de balie van Antwerpen, waar hij zijn advocatenpraktijk hervatte.

Pallieter 25 maart 1923 (Uit het Archief Jan de Beule)
Pallieter 25 maart 1923 (Uit het Archief Jan de Beule)

Hendirk Borginon begon zijn Vlaamsgezinde activiteit voor de Eerste wereldoorlog in de katholieke studentenbeweging. Van 1910 af organiseerde hij in zijn geboortestreek meetings een voordrachten, veelal in samenwerking met Staf de Clercq. Toen hij in augustus 1916 weer naar het front mocht, hervatte hij daar de contacten met de studenten uit wier acties de Frontbeweging was ontstaan. Hij was in Londen de ontwerper geweest van het speciale nummer van het studentenblad Ons Leven Hoogstudenten, dat de ondertitel kreeg: Hoogstudenten op den IJzer. Oorlogsnummer 1914-1915-1916. Samen met Filip de Pillecijn werd hij de adjunct secretaris van de "ruwaard" (leider) van de Frontbeweging, Adiel Debeuckelaere. De legering in eenzelfde sector van de eenheden waartoe zij behoorden, vergemakkelijkte de geregelde ontmoetingen tussen deze drie, zodat zij in feite een soort dagelijks bestuur vormden. In oktober 1917 stelde Borginon met De Pillecijn, in opdracht van de leiding , het clandestiene geschrift Vlaanderens Dageraad aan den IJzer op, waarvan de eindredactie bij Borginon berustte. Dit geschrift zette de ideologische grondslag van de beweging uiteen en zou ook na de oorlog invloed uitoefenen, bij de bepaling van de ideologische achtergrond van de Frontpartij. Het vroeg Zelfbestuur, "niet als een eindelijke uitkomst van de broksgewijze vervlaamsing, maar als uitgangspunt van het nieuwe leven dat de Belgische Staat moet sterker en hechter maken". – "Onvoldoende kennis van de toestanden", zo betoogde het, "legt ons in blaam en prijs bescheidenheid en voorzichtigheid op". Het oordeel daarover moest later aan het Vlaamse volk worden overgelaten.


Rommelpot 28 maart 1947 (Uit het Archief Jan de Beule)
Rommelpot 28 maart 1947 (Uit het Archief Jan de Beule)

Bij een bezoek van Frans Cauwelaert aan het front kwam meningsverschillen tot uiting, zowel over de tactiek als over de ideologie van de Vlaamsgezinden. Van Cauwelaert bleek dit kwalijk te nemen. "Zelfbestuur voor een volk acht ik een der helderste begrippen die in de staatkunde gangbaar zijn", zo schreef Borginon toen aan A. van de Perre. Als antwoord op bet verwijt van Van Cauwelaert dat zelfbestuur slechts een vaag begrip bleef. Hoewel nog geen advocaat trad Borginon, samen met A. de Groeve en Herman de Jongh, als verdediger op van 14 soldaten die begin 1918 om hun Vlaamsgezinde activiteiten terechtstonden. Dit "Proces van de zesde divisie" baarde veel opzien, niet het minst door het pleidooi van Borginon, die niet de 14 militairen, maar 14 Belgische ministers in Le Havre de ware schuldigen noemde, ministers "die door hun enggeestig optreden tegen de Vlaamse soldaten, en die het land aldus misdadig naar de ondergang voeren". Ook voor andere Vlaamsgezinden soldaten was hij de verdediger. In het dagblad Ons Vaderland publiceerde hij zowel onder zijn naam als onder schuilnaam scherpe bijdragen. Een ervan, ondertekend Zander, waarin hij, zonder de goed bedoeling en verdienste van de anderen te ontkennen, er de nadruk op meende te moeten leggen, dat de opvattingen van het Front afweken van de politiek van het blad Vrij België en van het Vlaamsch-Belgisch Verbond van Frans van Cauwelaert, werd hem door deze laatste bijzonder kwalijk genomen.

Bij de Vlaamsgezinde actie na de oorlog trad Borginon onmiddellijk op de voorgrond. Zo werd hij in januari 1919 gearresteerd, omdat hij als soldaat in uniform op een debatavond in Gent voor Zelfbestuur was opgekomen. Begin 1919 behoorde hij ook tot de stichters van het Verbond van Vlaamse Oud-strijders (V.O.S.). In september 1919 was hij een der sprekers op de Rodenbachfeesten in Roeselare. Hij ontpopte zich als een uitstekend redenaar en debater. In juli 1920 trad Borginon samen met Frans Cauwelaert op als advocaat van de activist Lodewijk Dosfel tijdens diens geruchtmakend proces. Ook andere activisten zou hij verdedigen, onder meer Wies Moens en Bert d'Haese. In de evolutie naar een Frontpartij zou hij een belangrijke rol spelen. De Frontbeweging had , zichzelf nooit gezien als een politieke partij, ook niet als een politieke partij in wording. Wat ze beoogde, was groepering van alle strijdende Vlamingen, me als pijlers de gedachte aan zelfbestuur en de Godsvrede. Met dit laatste wilde zij de levensbeschouwelijke kloof in de Vlaams rijen overbruggen die de beweging verdeeld en verlamd had. Borginon zou zijn leven lang een aanhanger van de standpunt blijven. Op geen van beide terreinen bleken evenwel, na de terugkeer in het bevrijd gebied, de omstandigheden gunstig. Van Cauwelaert en J. Hoste junior hadden tijdens de Oorlog in Nederland rondom het minimumprogramma een a-confessioneel Vlaamsch-Belgisch Verbond opgericht, maar spoedig bleek dat de meeste Katholieke Vlamingen wel het minimumprogramma konden onderschrijven, maar een duidelijk Katholiek Vlaams Verbond wilden. Van Cauwelaert kon tenslotte niets anders dan zich bij het voldongen feit neerleggen. Het Vlaamsch-Belgisch Verbond behield nat die katholiek initiatief nog slechts een bestaan in naam en verschrompelde spoedig.

 De IJzertoren januari 1985 (Uit het Archief Jan de Beule)
De IJzertoren januari 1985 (Uit het Archief Jan de Beule)

In het prijsgeven van de Godsvrede konden Borginon en de andere leiders van de Frontbeweging zich niet zonder meer schikken en het werd voor hen een grote ontgoocheling. Evenmin lukte het hun, het zelfbestuursprogramma er algemeen door te krijgen. De eendracht droom van de vuurlinie kon niet worden gerealiseerd en tegen heug en meug moest men uitzien naar andere vormen van actie om idealen van het Front te propageren. Alleen strijd op het parlementair vlak bleef over en stond tegenover de realiteit van de indeling in partijen. Aan enige mogelijkheid van samenwerking met de liberalen viel niet te denken, omdat zij meer dan ooit Vlam vijandig optraden. Bij de socialisten kwam pas na de verkiezingen van 1919 en als gevolg van et optreden en het succes van Camille Huysmans in Antwerpen een opmerkelijke doorbraak van echte Vlaams gezindheid. Wilden de leiders van de Frontbeweging niet gedwongen worden, volkomen geïsoleerd de strijd aan te binden, dan moesten zij zoeken naar een of andere vorm van samenwerking met de katholieke minimalisten. Hierover werd in de eerste manden van 1919 en tot in augustus druk onderhandeld. De Fronters zagen een samengaan liefst in de vorm van een verkiezingskartel met een gemeenschappelijk programma voor de eerstkomende jaren, een programma dat in de gegeven omstandigheden niet anders dan het minimum-programma kon zijn, maar waarbij verder ieder van de formaties haar organisatorische zelfstandigheid en vrijheid van propaganda en actie zou behouden. Dit werd prompt door de anderen afgewezen. De Fronters toonden zich uiteindelijk bereid tot de Katholieke Partij toe te treden, en zelfs van legislatuur tot legislatuur de partijdiscipline na te leven, mits hun recht erkend zou worden de zelfbestuursgedachte te blijven verdedigen en te trachten de meerderheid ertoe te overhalen. Ook dit werd door Van Cauwelaert verworpen, wat de breuk onvermijdelijk maakte.

Aan bereidheid tot tegemoetkomingen op het persoonlijke vlak was er intussen aan minimalistische zijde geen tekort. Alle partijen beijverden zich om Oud-Strijders op hun kandidatenlijsten te krijgen. Het eerste voorstel was reeds vrij kort na de wapenstilstand van het arrondissement Tielt gekomen, waar men voor de oorlog een Kamerzetel aan Dosfel had toegezegd. Notaris Persijn, spreekbuis van de meest invloedrijke Vlaamsgezinden in dit gewest, die reeds voor de wapenstilstand contact had met Borginon, Debeuckelaere en De Pillecijn, drong erop aan dat een van de Frontleiders dit mandaat zou aanvaarden. Van Cauwelaert liet zich voor andere arrondissementen herhaaldelijk in dezelfde zin uit. Borginon, Debeuckeaere en De Pillecijn sloegen deze voorstellen af, omdat zij de doelstellingen van de Frontbeweging niet wilden prijsgeven. Borginon die door H.J. Elias het "Politieke Brein" van de partij is genoemd, zou later nog meer dan eens aarzelen tegenover de wenselijkheid van een afzonderlijk optreden van de nationalisten. Hij geloofde dat de partij een tijdelijk karakter had en haar doelstellingen elders kon helpen realiseren. In 1923 nam hij ontslag als lid van de partijraad, omdat hij buiten het politieke leven was komen te staan toen hij niet opnieuw naar het Parlement was gezonden. In 1924 pleitte hij voor samenwerking in de Katholieke Vlaamsche Landsbond en voor de Groot-Nederlandse consequenties van de Vlaamse gedachte. Borginon was reeds voor 1914 bevriend geworden met Nederlands Historicus prof. Pieter Geyl. Tijdens zijn verblijf in Londen had hij veelvoudig contact met Geyl, die daar correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant was. Hij onderhield van toen af aan tot aan Geyls dood nauwe relaties met hem. Zijn houding tegenover Nederland betekende evenwel niet, dat hij de extreme "Dietser" in de beweging wilde volgen. Ook dit is heel zijn leven een leidraad gebleven. In februari 1925 publiceerde Borginon in het Rechtskundig Tijdschrift een voorstel tot radicale vernederlandsing van het gerecht in Vlaanderen. In 1926 woonde hij naast prof. Frans Daels de plechtigheid bij waarop de eerste paal voor de IJzertoren werd ingewijd. Toen dat jaar, in november, een groot debat over de "naoorlogse studentenpsychologie" ontstond, behoorde Borginon tot hen die het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond verdedigde. In 1927 nam hij het initiatief om opnieuw te trachten een overkoepelde organisatie voor alle Vlaams-Nationalisten op te richten. Joris Van Severen en Herman van Puymbrouck waren daarbij betrokken, maar er ontstonden geschillen, niet het minst doordat Borginon dit Algemeen Vlaamsch Nationaal Verbond een democratische grondslag wilde geven en doordat Van Severen zijn eigen weg bleef volgen. In 1931 vertegenwoordigde Borginon Brussel in de hoofdraad van de pas opgerichte en tot een kort bestaan gedoemde Vlaamsch-Nationale Volkspartij (V.N.V.P.), waarvan B. d'Haese voorzitter en H.J. Elias een der secretarissen werd. Toen dan in 1933 het Vlaamsch Nationaal Verbond (V.N.V.) werd opgericht, behoorde Borginon tot de gematigden, die poogden de meer extremere richting te beperken en die erop stonden, dat in het programma een waarachtige volksmedezeggenschap werd opgenomen.

voorkant van het originele doodsprentje van Hendrik Borginon (Uit het Archief Jan de Beule)
voorkant van het originele doodsprentje van Hendrik Borginon (Uit het Archief Jan de Beule)

In 1930, toen het gebruik der talen bij het gerecht in het parlement werd behandeld, werd door de Vlaams-Nationalisten een grotendeels Borginon geformuleerd wetsvoorstel ingediend. In 1933 bereikte de Kamercommissie voor juridische zaken overeenstemming over een wetsontwerp, waaraan de teksten van Borginon een groot aandeel hadden. Na veel wederwaardigheden werd het in 1935 goedgekeurd. In 1935 diende hij een wetsvoorstel in tot opzegging van het Frans-Belgisch militair akkoord. In het V.N.V. stond Borginon herhaaldelijk in de oppositie. Samen met H.J. Elias, G. Romsée en E. van den Berghe vertegenwoordigde hij de aanhangers van federalisme en democratie, die echter inzagen dat ,zoals Elias het uitdrukt, "een groepering van de Vlaams-Nationale krachten in de jaren 1928-1933 niet mogelijk was zonder en de Groot-Nederlandse gedachte en de opkomende stroming van het Nationaal-Solidarisme als grondslag van de partij te propageren". Borginon kantte zich al zeer vroeg tegen de pro-Duitse, later de pro- Nationaal Socialistische beschouwingen in het partijdagblad. In 1935 sprak hij meer dan eens zijn voornemen uit da partij te verlaten omdat "programma en geest" hem niet meer bekoorden. "ik aanzie het scherp doortrekken van de politiek Groot-Nederlandse richting voor noodlottige en utopisch", schreef hij toen aan de leider Staf de Clercq, "en gij kent mijn hekel aan de autoritaire staatsvorm". Op 2 september 1935 nam hij ontslag. Ondertussen maakte Borginon in 1934 deel uit van de groep die het weekblad Nieuw-Vlaanderen steunde. Hij ijverde mee voor de zogenaamde concentratiepolitiek en leidde, hoewel hij geen lid was van het V.N.V., de Vlaams-Nationalistische vertegenwoordiging die daarover onderhandelde en die het in 19356 gesloten beginselakkoord ondertekende. Bij de verkiezingen in 1936 werd hem door velen verzocht, toch een plaats op de kandidatenlijst van het V.N.V. te aanvaarden, wat hij uiteindelijk deed. Hij bleef voorstander van samenwerking met de Katholieke Vlaamsche Volkspartij, maar een poging daartoe mislukte door de druk van buiten, zowel als van binnen uit het V.N.V.. In juni 1937 behoorde hij tot hen die de oproep tot stichting van Vlaamsche Kinderzegen ondertekenden. In 1938 diende Borginon een wetsvoorstel in tot de evenredige verdeling van de openbaren ambten onder de twee bevolkingsgroepen, volgens hun getalsterkte.

Op 26 oktober 1938 hield hij voor het Katholiek Vlaams Oud-Studentenverbond in Brussel een rede over de internationale situatie en op de Vlaams-Nationale positie, een rede die veel ophef maakte en die de ideeën van Nieuw-Vlaanderen weergaf. De fractieleider van de Vlaams-Nationalistische parlementsleden betoogde onder meer dat een inval meer te vrezen viel van de zijde van Duitsland dan van Frankrijk. Met het oog daarop was militaire, diplomatieke en economische samenwerking met Nederland nodig en die samenwerking scheen thans voor de Vlamingen alleen maar via België mogelijk te zijn. De Vlaams-Nationalisten zouden hun houding ten opzichte van België alleen wijzigen, indien deze Staat federatief werd georganiseerd. Verder betoogde Borginon dat afwijzing van autoritarisme de goede verstandhouding met Nederland zou bevorderen. 

Origineel doodsprentje Hendrik Borginon (Uit het Archief Jan de Beule)
Origineel doodsprentje Hendrik Borginon (Uit het Archief Jan de Beule)

Borginon wilde hiermee een koersverandering in het V.N.V. stimuleren. Kort daarna wenste hij ontslag te nemen als voorzitter van de nationalistische Kamerfractie. Bij de verkiezingen in 1939 weigerde hij zich opnieuw verkiesbaar te stellen, maar aanvaarde tenslotte toch zijn coöptatie in de Senaat. Zijn waarschuwing maakte indruk en is mede oorzaak geweest van het wantrouwen dat in de VNV-leiding in die periode tegenover de Duitse politiek heerste. Op het ogenblik dan de Duitse inval in mei 1940 had het Vlaams-Nationalisme het nieuwe standpunt ingenomen dat er, bij een mogelijke nieuwe bezetting, geen nieuw activisme mocht komen. Daarom wilde Borginon bij het begin van de Oorlog in het land blijven. Hij achtte het zijn plicht als lid van de Senaat ertegen te helpen waken, dat er van deze gedragslijn zou worden afgeweken. Zijn houding tijdens de Tweede Wereldoorlog, als commissaris-generaal voor de grote agglomeraties, rechtvaardigde Borginon door er op te wijzen, dat zijn werk niet ongrondwettelijk was en dat het ging om een Belgische zaak. Hij aanvaarde het commissariaat op voorwaarde dat hij de hervorming kon uitvoeren in het kader van de Belgische wetgeving en dat de functie hem niet dwong tot andere dan protocollaire contacten met de Duitsers. Hij meende ook, dat hij door een voorbeeld kon laten zien tot waar iemand, van wie men wist dat hiji anti-Duitsgezind was, op gerechtvaardigde wijze kon meewerken aan het bestuur van het land. "Als de eenmaking van de grote agglomeraties een Duits initiatief zou zijn geweest, of het Duits belang hebben gediend, dan zou ik er niet aan meegewerkt hebben". Schreef hij in de Standaard van 7 september 1966 "wie mijn houding ten opzichte van Duitsland en het Nationaal Socialisme kent, zal daar niet aan twijfelen". Een voorbeeld daarvan gaf hij, toen hij in 1942 na veel aandringen een bijdrage schreef voor de programmabrochure van het Vlaams Nationaal Zangfeest op de Grote Markt. In die bijdrage, die uit het programmaboekje moest worden verwijderd, kantte hij zich op mis te verstane wijze tegen een pro-Duitse houding. De Duitse overheid dacht toen aan maatregelen tegen hem, maar deinsde terug voor de mogelijke weerslag van de Vlaamse Opinie. Na de Tweede Wereldoorlog speelde Borginon geen directe politieke rol meer. Wel was hij meer dan eens gezaghebbend spreker op een aantal Vlaamse manifestaties. Op het congres van de Vlaams Volksbeweging in 1965 pleitte hij voor een federalisme. Op het Guldensporenzangfeest van 1965 in Brussel noemde hij de tot uiting gekomen radicalisering van de Vlaams opinie een steun en een aanmoediging voor de Vlamingen van alle partijen. Hij drong er aan op amnestie n op verstandhouding en eendracht in de Vlaamse rijen. In mei 1968 volde hij prof. Fransen op als voorzitter van het IJzerbedevaartcomité, wat hij bleef tot in 1971.

Krantenknipsel Nieuwsblad 07/01/1985  (Uit het Archief Jan de Beule)
Krantenknipsel Nieuwsblad 07/01/1985  (Uit het Archief Jan de Beule)
Krantenknipsel de standaard 17/10/1985 (Uit het Archief Jan de Beule)
Krantenknipsel de standaard 17/10/1985 (Uit het Archief Jan de Beule)

Geschreven door:
Rolf Waegeman

Geraadpleegde werken:

- Het proces Borginon

- - H.J. Elias, 25 jaar Vlaamse Beweging

- - Het Vlaams Nationalisme

- Encyclopedie van de Vlaamse Beweging