Modestus van Assche
Hij is geboren op 18 mei 1891 te Erembodegem en gestorven te Brugge op 30 oktober 1945.
Na de lager school, te erembodegem waar hij klasgenoot en boezemvriend van de latere jezuïet Jozef van Opdenbosch was, volgde hij de humaniorastudie aan de school van de Sint-Pietersabdij te Steenbrugge. Hij trad daar in als kloosterling en ontving bij zijn inkleding op 18 oktober 1906 de naam Modestus. Na voltooiing van zijn filosofische en theologische studie in zijn abdij werd hij op 21 december 1913 tot priester gewijd. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog ging hij op bevel van zijn oversten met enkele jonge medebroeders naar Engeland, naar de Benedictijnen-abdij van Ramsgate (Kent), waar hij betrokken was bij de oprichting van een college voor zoons van Belgische vluchtelingen, waaraan hij leraar werd. In 1915 melde hij zich als vrijwilliger en kwam na zijn opleiding te Auvours als soldaat 2de klas aan het front, eerst als Brancardier en sedert januari 1917 als aalmoezenier van een Waals regiment, waar voor hem de frontstrepen, het oorlogskruis en de titel van ere-aalmoezenier verleend werden. Na een kort verblijf als aalmoezenier in het bezette Duitsland en in het Garnizoen Brussel werd hij in 1919 gedemobiliseerd en keerde naar de Sint-Pietersabdij terug. De hoge ambten die hem in andere abdijen werden aangeboden, weigerde hij. In de abdij zelf gaf hij les in kerkelijk recht en liturgie en vervulde er van 1924 af het ambt van novice-meester en van 1931 af dat van onder-prior.
Hij werd er een der promotors van de liturgische beweging, was een der bezielers van de Nederlandse Liturgische Weken en hield daar geregeld referaten, stichtte verscheidene reeksen liturgische uitgaven en was van 1920 tot 1932 hoofredacteur van het Liturgisch Parochieblad, waarin hij, evenals in andere, ook buitenlandse bladen menige liturgische bijdragen publiceerden. Op 15 februari 1932 werd hij tot abt van de Sint-Pietersabdij gekozen en op 5 mei 1932 werd hij in de functie gewijd.
Dom Modest van Assche heeft de Vlaamse beweging leren kennen aan het IJzerfront. Zijn onbaatzuchtigheid en zijn rechtvaardigheidszin maakte hem Vlaamsgezind. Zijn geboortestreek Erembodegem, met de achtergrond van het Daensisme, zijn verbondenheid met Pater Van Opdenbosch, zijn sympathie voor de dichter-arbeider Fonske van de Maele bepaalde zijn sociale bezorgdheid. Van het IJzerfront bracht hij een overtuigd pacifisme mee. Zijn Vlaamse overtuiging was daarna steeds door dat dubbele (sociale en pacifistische) kenmerk getekend. Dit was ook het thema van zijn rede in 1930 tijdens de IJzerbedevaart bij de plechtige inwijding van de eerste IJzertoren.
Voor de Vlaamse Beweging kreeg zijn sterke persoonlijkheid nog meer betekenis, toen hij eenmaal tot abt gewijd was. In de mate van het mogelijke trachtte Dom van Assche aanwezig te zijn bij belangrijke Vlaamse gebeurtenissen, zoals: Leuven bij de promotie tot doctor honoris causa van Verschaeve en Streuvels (7november 1937), te Brussel bij de plechtige openingsvergadering der Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten (21 januari 1939) en te Brugge bij het Vlaams Zangfeest (augustus 1939). Medewerking verleende hij aan VOS, Nieuw Vlaanderen, Wetenschappelijke Tijdingen enz. en hij was een van de oprichters van het Tijdschrift Dietsland – Suid-Afrika. Hij was ook actief in de Katholieke Jongeren Vredesactie, hij leidde de afvaardiging der Vlaamse Oud-strijders naar de internationale vredesbedevaarten naar Lourdes in 1934 en naar Rome in 1935. Hij was de initiatiefnemer voor de internationale bidweek voor de vrede en voor het gebed voor de wereldvrede op 11 novemberherdenking bij de IJzertoren sedert 1939. Hij aanvaardde als oud-aalmoezenier de lijkrede uit te spreken bij de begrafenis van verongelukte Vlaamse krijgsgevangenen te Fallingbostel (Hannover) op 28 januari 1941. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef hij voor velen de raadsman en een symbolisch figuur.
Op 20 september 1944 werd Dom van Assche op een bevel, ondertekend door minister Delfosse, om veiligheidsredenen geïnterneerd, op 25 september naar het interneringskamp van St. Kruis overgebracht en op 28 september op arrestatiebevel in de cellengevangenis te Brugge geplaatst. Het gevangenisregime had fysieke en morele aftakeling tot gevolg. Mede door tussenkomst van minister Herman Vos werd Dom van Assche op 6 februari 1945 in voorlopige vrijheid gesteld. Ondertussen had een Duitser een vage en later onjuist bevonden beschuldigingen geuit van verklikking tijdens de bezetting van 2 lekenbroeders en een industrieel. Hierop werd Dom van Assche, zwaar ziek, op 15 maart weer in de Brugse gevangenis opgesloten.
Op 6 juni 1945 werd hij overgebracht naar de Geneeskundige afdeling van de gevangenis te Vorst, waar de volledige aftakeling haar beslag kreeg. Zwaar ziek werd hij op 17 september naar de Brugse gevangenis teruggebracht en op 27 oktober naar het Sint-Janshospitaal te Brugge vervoerd, waar hij op 30 oktober 1945 overleed. Op 2 november had de begrafenis plaats op het kerkhof der Sint-Pietersabdij te Steenbruggen.
Op 30 maart 1947 publiceerde La Libre Belgique een kort bericht dat uit een proces gebleken was dat Dom van Assche onschuldig was. Op 23 juli 1961 werd voor Dom Modest van Assche een standbeeld, vervaardigd door Frans Tinel, in zijn geboortedorp Erembodegem onthuld. Op 30 oktober 1965 werd in de gevel der Sint-Pietersabdij een gedenkplaat onthuld, ontworpen door Gilbert van Belleghem.
Geschreven door Rolf Waegeman
Geraadpleegde bronnen:
Petits Vicaires – Arthur de Bruyne
Dom Modestus van Assche – Frans Daels
Encyclopedie van de Vlaamse Beweging